Betaïne, ook bekend als trimethylglycine, is een multifunctionele verbinding die van nature voorkomt in planten en dieren, en ook in verschillende vormen verkrijgbaar is als additief voor diervoeder. De metabolische functie van betaïne als methyldonor is bij de meeste voedingsdeskundigen bekend.
Betaïne is, net als choline en methionine, betrokken bij het metabolisme van methylgroepen in de lever en staat zijn labiele methylgroep af voor de synthese van verschillende metabolisch belangrijke verbindingen zoals carnitine, creatine en hormonen (zie figuur 1).

Choline, methionine en betaïne zijn allemaal verwant in het methylgroepmetabolisme. Suppletie met betaïne kan daarom de behoefte aan deze andere methylgroepdonoren verminderen. Een van de bekende toepassingen van betaïne in diervoeder is dan ook het vervangen van (een deel van) cholinechloride en toegevoegde methionine in het rantsoen. Afhankelijk van de marktprijzen besparen deze vervangingen over het algemeen op voerkosten, terwijl de prestatieresultaten behouden blijven.
Wanneer betaïne wordt gebruikt ter vervanging van andere methyldonoren, wordt betaïne eerder als grondstof gebruikt. Dit betekent dat de dosering van betaïne in voerformules kan variëren en afhankelijk is van de prijzen van verwante verbindingen zoals choline en methionine. Betaïne is echter meer dan alleen een methyldonor en de toevoeging van betaïne aan voer zou moeten worden overwogen als een manier om de prestaties te verbeteren.
Betaïne als osmoprotectant
Naast zijn functie als methyldonor fungeert betaïne ook als osmoregulator. Wanneer betaïne niet door de lever wordt gemetaboliseerd in het methylgroepmetabolisme, komt het beschikbaar voor cellen als organische osmolyt.
Als osmolyt verhoogt betaïne de intracellulaire waterretentie, maar beschermt het bovendien celstructuren zoals eiwitten, enzymen en DNA. Deze osmoprotectieve eigenschap van betaïne is zeer belangrijk voor cellen die (osmotische) stress ervaren. Dankzij de verhoogde intracellulaire betaïneconcentratie kunnen gestreste cellen hun cellulaire functies, zoals enzymproductie, DNA-replicatie en celproliferatie, beter behouden. Door het betere behoud van de cellulaire functie kan betaïne de prestaties van dieren verbeteren, met name onder specifieke stresssituaties (hittestress, coccidiose, zoutgehalte van het water, enz.). De extra toevoeging van betaïne aan het voer is in verschillende situaties en voor verschillende diersoorten gunstig gebleken.
De positieve effecten van betaïne
Hittestress is waarschijnlijk de meest bestudeerde situatie met betrekking tot de gunstige effecten van betaïne. Veel dieren leven in omgevingstemperaturen die hun thermische comfortzone overschrijden, wat leidt tot hittestress.
Hittestress is een typische aandoening waarbij het belangrijk is dat dieren hun vochtbalans reguleren. Door zijn beschermende osmolytfunctie verlicht betaïne hittestress, wat bijvoorbeeld blijkt uit lagere rectale temperaturen en minder hijgen bij vleeskuikens.
Vermindering van hittestress bij dieren bevordert hun voeropname en helpt hun prestaties op peil te houden. Niet alleen bij vleeskuikens, maar ook bij leghennen, zeugen, konijnen, melkvee en vleesvee, tonen rapporten de gunstige effecten van betaïne aan op het behoud van prestaties tijdens warm weer en een hoge luchtvochtigheid. Betaïne kan ook helpen om de darmgezondheid te ondersteunen. Darmcellen worden continu blootgesteld aan de hyperosmotische inhoud van de darm en bij diarree zal de osmotische belasting voor deze cellen nog hoger zijn. Betaïne is belangrijk voor de osmotische bescherming van de darmcellen.
Het handhaven van de waterbalans en het celvolume door intracellulaire accumulatie van betaïne resulteert in een verbetering van de darmmorfologie (hogere villi) en een betere verteerbaarheid (dankzij een goed onderhouden enzymsecretie en een groter oppervlak voor nutriëntenopname). De positieve effecten van betaïne op de darmgezondheid zijn vooral merkbaar bij dieren die onder druk staan, zoals pluimvee met coccidiose en gespeende biggen.
Betaïne staat ook bekend als een karkasmodificator. De vele functies van betaïne spelen een rol in de eiwit-, energie- en vetstofwisseling van dieren. Zowel bij pluimvee als bij varkens wordt in een groot aantal wetenschappelijke studies een hogere borstvleesopbrengst respectievelijk mager vleesopbrengst gerapporteerd. De mobilisatie van vet resulteert ook in een lager vetgehalte van karkassen, wat de karkaskwaliteit verbetert.
Betaïne als prestatieverbeteraar
Alle gerapporteerde positieve effecten van betaïne laten zien hoe waardevol deze voedingsstof kan zijn. Toevoeging van betaïne aan het dieet moet daarom niet alleen worden overwogen als een grondstof ter vervanging van andere methyldonoren en om voerkosten te besparen, maar ook als een functioneel additief ter ondersteuning van de gezondheid en prestaties van dieren.
Het verschil tussen deze twee toepassingen is de dosering. Als methyldonor wordt betaïne vaak in voer gebruikt in doseringen van 500 ppm of zelfs lager. Om de prestaties te verbeteren, worden doorgaans doseringen van 1000 tot 2000 ppm betaïne gebruikt. Deze hogere doseringen resulteren in ongemetaboliseerde betaïne, die in het lichaam van de dieren circuleert en beschikbaar is voor opname door cellen. Dit beschermt hen tegen (osmotische) stress en ondersteunt zo de gezondheid en prestaties van de dieren.
Conclusie
Betaïne kent verschillende toepassingen voor verschillende diersoorten. In diervoeder kan betaïne worden gebruikt als grondstof voor voederkostenbesparing, maar het kan ook worden opgenomen in het dieet om de diergezondheid te verbeteren en de prestaties te verbeteren. Vooral in deze tijd, waarin we het gebruik van antibiotica proberen te minimaliseren, is het ondersteunen van de diergezondheid van groot belang. Betaïne verdient zeker een plaats in de lijst van alternatieve bioactieve stoffen ter ondersteuning van de diergezondheid.
Plaatsingstijd: 28 juni 2023
